Vibraties van een vlucht
Victoriia Vitrenko (sopraan)
Alexei Lubimov (piano)
Igor Stravinsky (1882-1971)
Liederen voor zang en piano:
Гуси-лебеди/ Les canards, les cignes, les oies…
Селезень / Canard
Запевная / Chanson pour compter
Подблюдная /Le Moineau est assis
Сектантская / Chant dessident
Тилимбом /Tilimbom
Komitas Vardapet (1869-1935)
Zeven liederen voor piano
Kurt Weill (1900-1950)
Liederen voor zang en piano:
Nanna-Lied
Youkali
Je ne t’aime pas
Der Abschiedslied
❧ Pauze ❧
Valentin Sylvestrov (1937)
Steps, liederencyclus voor zang en piano (1999)
Igor Stravinsky was een muzikale kameleon die overal zijn inspiratie vandaan haalde en graag met stijlen en genres experimenteerde. Zo verdiepte Stravinsky zich voor en na de Russische revolutie van 1917 in Russische volksmuziek. Hij bestudeerde teksten van volksliederen, naast volksverhalen en sprookjes van folkloreverzamelaar/etnograaf Alexander Afanasjev.
Stravinsky gebruikte de teksten voor diverse vocale cycli en koren. Een van de eerste was ‘Trois histoires pour enfants’ (1917), een cyclus die hij schreef voor zijn jongste zoon. De liederen ‘Les canards, les cignes, les oies…’ en ‘Tilimbom’ worden bevolkt door eenden, ganzen, zwanen, katten, hanen en zelfs vlooien. Met klankcontrasten in de vocale partijen en pianobegeleidingen bootst Stravinsky dierengeluiden na, zelfs het brandalarm op de boerderij.
In 1919 componeerde Stravinsky ‘Quatre chants Russes’, nadat hij de Kroatische sopraan Maja de Strozzi-Pečić had ontmoet en onder indruk raakte van haar mooie stem. Hoewel hier ook vogels in voorkomen, is deze cyclus gevarieerder van sfeer met ‘Chanson pour compter’ (vrolijk onzinliedje), ‘Le moineau est assis’ (zangerig) en ‘Chant dessident’ (weemoedig). Hier komt alles bij elkaar wat Stravinsky zo in een volkslied waardeerde: vrolijke en treurige noten, lyrische en uitbundige stemmingen. In volksmuziek zijn geluk en verdriet nooit ver van elkaar verwijderd - net als in het echte leven.
Komitas Vardapet (1869-1935) wordt beschouwd als grondlegger van de Armeense nationale klassieke muziek. Deze priester, musicoloog, componist en zanger verzamelde, bestudeerde, bewerkte en publiceerde volksliederen, gaf lezingen over Armeense volksmuziek maar gebruikte ook volksmotieven in zijn eigen muziek. Hij organiseerde volksmuziekorkesten en leidde koren, waaronder een 300-koppig koor in Constantinopel. Er wordt gezegd dat het Armeense volk in het lied van Komitas ‘zijn ziel ontdekt en herkend heeft’. De verschrikkingen van de Armeense genocide grepen Komitas’ geest zo aan dat hij 16 jaar doorbracht in een kliniek te Parijs. Komitas’ muziek en onderzoek naar de Armeense muziek zijn Armeens nationaal erfgoed en in 1936 werd hij herbegraven in Jerevan.
Tussen Komitas’ spaarzame pianowerken bevindt zich de suite ‘Zeven liederen voor piano’ (1911). In de pianopartij verwerkt de componist klanken van traditionele instrumenten en ritmes van volksliederen. De vloeiende, zangerige en lyrische melodieën komen uit de Armeense volksmuziek. Ze dragen poëtische titels als: I’m a girl, I’m burning, Come Home along, Bread I carry for the ploughman, The moon under the mountain, This night, the moonlit night, Water flowing from the high mountain.
Kurt Weill was zo vaak op de vlucht dat hij zich nergens nog echt thuis voelde. Door de opkomst van het nazisme moest deze joods-Duitse componist eerst Duitsland, later Frankrijk verlaten. Weill vestigde zich in de Verenigde Staten en werkt jaren voor Broadway. Zijn geboorteland zag hij nooit meer terug. Weill wilde met zijn muziek de ‘gewone luisteraar’ bereiken, via diverse stijlen: van modernisme en neoclassicisme tot jazz en dansmuziek. Zijn docent Ferruccio Busoni noemde Weills muziek ‘Verdi voor de armen’.
In Lotte Lenya (1898-1981) vond Kurt Weill de ideale vertolkster van zijn liederen. In 1926 huwde Weill deze Oostenrijkse zangeres/actrice. Een publieksfavoriet was ‘Der Abschiedslied’ uit Die Dreigroschenoper (1928), met Lotte Lenya in de rol van Polly. In Frankrijk begon Weill liederen op Franse teksten te componeren in de stijl van populaire ‘goulantes’ (‘klaagchansons’). Cabaretzangeres en actrice Lys Gauty zong vaak ‘Je ne t’aime pas’ (1934) - blues op een gedicht van Maurice Magre. Het levendige ‘Youkali’ (ca.1935) is weer een ‘tango habanera’ en bezingt een droomeiland waar alleen plezier, verlangens en geneugten ertoe doen. Nanna’s Lied (1939) op een gedicht van Bertolt Brecht was de levenslange favoriet van Lotte Lenya. Het is een van de meest klassieke, zelfs Schubertiaanse liederen van Weill.
De Oekraïense componist Valentin Silvestrov voelde zich altijd aangetrokken tot poëzie en het gezongen woord. De zachte, melodieuze liederen uit zijn cyclus ‘Stappen’ zijn elegisch en nostalgisch. De elf liederen op gedichten van o.a. Alexander Blok, Alexander Poesjkin en John Keats vertellen over de lange schaduwen van de voorbije dag, de laatste liefde en klanken van de natuur. Ze ademen rust en hebben verhalende en zuivere intonaties. Silvestrov benadrukt vaak dat hij geen ‘nieuwe muziek’ schrijft maar in zijn composities echo’s probeert te vangen van muziek uit alle tijden. Het liefst ziet hij zijn muziekwerken als tijdloos en aan geen stijl gebonden.
Olga de Kort